Korte schets nieuwe regeling fiscale regularisatie anno 2016
De nieuwe regelgeving inzake fiscale regularisatie is in werking getreden met ingang van 1 augustus 2016. Het nieuwe wetgevend kader werd ingevoerd door de Wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie.
Het uitgangspunt blijft hetzelfde: een natuurlijk persoon of rechtspersoon kan niet-aangegeven inkomsten opbiechten bij het Contactpunt Regularisaties (hierna het CPR). Het CPR zal vervolgens de oorspronkelijk te betalen belasting innen, alsook de opgelegde boete. Na deze inning verkrijgt de belastingplichtige een attest dat hem fiscale en strafrechtelijke immuniteit garandeert.
De nieuwe regeling lijkt op het eerste zicht niet fundamenteel te verschillen van de krachtlijnen van de vorige regularisatie (Wet van 27 december 2005, zoals aangepast door de wet van 11 juli 2013), dewelke een einde nam eind 2013, doch zijn er enkele belangrijke verschilpunten en onduidelijkheden. Het dient in dat opzicht te worden onderlijnd dat er nog steeds een aantal onduidelijkheden dienen te worden toegelicht in een eerste FAQ (frequently asked questions). In de media werd gesteld dat er nog geen dertigtal dossiers werden ingediend bij het CPR sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. Vermoedelijk zijn de verschillende onduidelijkheden omtrent bijvoorbeeld de verregaande bewijslast in hoofde van de aangever hiervoor de grote boosdoener. Graag geven wij een kort overzicht van de krachtlijnen van deze nieuwe regeling.
Personeel en materieel toepassingsgebied
Wat het personeel toepassingsgebied betreft wijzigt er niets. Zowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen regulariseren. Onder natuurlijke personen verstaat men de aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners en de aan de belasting van niet-inwoners onderworpen niet-inwoners. Onder rechtspersonen begrijpt men de binnenlandse rechtspersonen onderworpen aan de vennootschapsbelasting, de burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de rechtspersonen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting en de buitenlandse belastingplichtigen onderworpen aan de belasting der niet-inwoners.
Ook het antwoord op de vraag welke type inkomsten en kapitalen geregulariseerd kunnen worden blijft ongewijzigd. Met betrekking tot de directe belasting kunnen de onroerende -, roerende -, beroeps- en diverse inkomsten geregulariseerd worden, alsook de inkomsten van een juridische constructie en van een buitenlandse bankrekening of verzekering. Daarbovenop kunnen ook de aan de btw onderworpen handelingen, de sociale bijdragen verschuldigd op de beroepsinkomsten van zelfstandigen en de fiscaal verjaarde kapitalen geregulariseerd worden.
De Wet maakt evenwel een specifieke opdeling tussen de zogenaamde “geregulariseerde inkomsten”, “geregulariseerde sommen”, “geregulariseerde btw-handelingen” en “fiscaal verjaarde kapitalen”. Voornamelijk het onderscheid tussen ‘inkomsten’ en ‘sommen’ dient daarbij te worden gekaderd binnen de bevoegdheidsproblematiek die momenteel nog steeds hangende is.
Door het gebruik van het begrip ‘inkomsten’ tracht men eens te meer in de verf te zetten dat hierbij de inkomsten worden bedoeld die normaal aan de inkomstenbelasting worden onderworpen in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen (artikel 2, 5°). Hierbij wordt gespecifieerd dat inkomsten die door een oprichter of een derde begunstigde van een juridische constructie, alsook de inkomsten van buitenlandse bankrekeningen (zoals bedoeld in artikel 307, §1, tweede lid WIB 1992) en van levensverzekeringscontracten (zoals bedoeld in artikel 307, §1, derde lid WIB 1992) hier eveneens onder vallen.
Onder het begrip ‘sommen’ dient te worden verstaan “ de sommen en waarden die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte die door een rechtspersoon of een natuurlijke persoon wordt ingediend bij het Contactpunt, wanneer deze aantoont dat deze sommen en waarden niet de aard hebben van inkomsten die normaal aan de inkomstenbelasting worden onderworpen in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen, maar die onder toepassing van Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten vallen, voor zover ze betrekking hebben op niet in artikel 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, vermelde registratierechten, of onder de toepassing vallen van het Wetboek diverse rechten en taksen” (artikel 2, 6°).
De gewestelijke belastingen worden hierdoor dan ook uitgesloten van de nieuwe regularisatieprocedure. Ook de gewestelijke belastingen waarvoor de federale overheid alsnog de dienst verzekert. Zo bepaalt artikel 18 dat deze belastingen enkel geregulariseerd kunnen worden indien met het betrokken gewest een samenwerkingsakkoord wordt afgesloten.
In dat opzicht onderlijnen wij dat het Vlaamse Gewest met ingang van 1 januari 2015 de bevoegdheid heeft gekregen om in te staan voor de controle en de inning van de erfbelasting en de (gewestelijke) registratierechten. Hierdoor kunnen deze belastingen (nog) niet geregulariseerd worden. Zolang er geen samenwerkingsverband wordt bereikt, zullen deze inkomsten het voorwerp niet kunnen uitmaken van een regularisatiedossier. Diezelfde redenering gaat op voor de Brusselse en Waalse successierechten.
Inmiddels werd er een Voorontwerp van decreet houdende een tijdelijke Vlaamse fiscale regularisatie door de Vlaamse regering uitgevaardigd, en lijkt er op korte termijn een samenwerkingsovereenkomst te zullen worden gesloten. Tevens blijft men hoopvol dat ook het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een eigen regeling en samenwerkingsovereenkomst zullen uitwerken.
Weglaten onderscheid ‘gewone fiscale fraude’ en ‘ernstige en georganiseerde fiscale fraude’
Op te merken valt dat de nieuwe regeling het onderscheid tussen ‘gewone fiscale fraude’ en ‘ernstige en georganiseerde fiscale fraude’ laat vallen. Daar waar de oorspronkelijke regelgeving in de Wet van 2005 stelde dat inkomsten uit zware fraude niet geregulariseerd konden worden, voorzag de Wet van 2013 in de mogelijkheid om zulks wel te doen. Voor het fiscaal niet-verjaarde gedeelte gold een hoger boetetarief van 20% in vergelijking met het standaardtarief van 15% ingeval het betreffende inkomen of kapitaal voortvloeide uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Dit onduidelijke onderscheid wordt in het huidige wetgevend kader weggelaten zonder enige verdere toelichting. De toepasbare tarieven zijn in beide hypotheses dan ook dezelfde.
Omkering van de bewijslast
De nieuwe regeling voorziet de mogelijkheid om “fiscaal verjaarde inkomsten” aan te geven. Dit zijn inkomsten waarvoor de normale fiscale verjaringstermijn is verstreken, maar die mogelijks op strafrechtelijk vlak aanleiding kunnen geven tot een witwasmisdrijf.
Dat de aangever de bewijslast bij een fiscale regularisatie draagt, verschilt niet ten opzichte van de regeling anno 2013. De belastingplichtige draagt ook nu zelf de verantwoordelijkheid voor de bedragen die hij in de regularisatieaangifte opneemt.
In artikel 11 van de Wet wordt aangegeven hoe ver der bewijslast gaat: “De aangever moet in zijn aangifte aan de hand van schriftelijk bewijs, desgevallend aangevuld met andere bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed en het bewijs door getuigen, aantonen dat de inkomsten, sommen, de btw-handelingen en de fiscaal verjaarde kapitalen hun normale belastingregime hebben ondergaan.
Onder voorbehoud van het derde en vierde lid moeten de inkomsten, sommen, de btw-handelingen en de fiscaal verjaarde kapitalen, of het gedeelte ervan waarvan de aangever niet kan aantonen dat ze hun normale belastingregime hebben ondergaan op de wijze bedoeld in het eerste lid, worden geregulariseerd.
Faalt de belastingplichtige met andere woorden om op schriftelijke wijze aan te tonen dat het deel dat hij niet wenst te regulariseren en waarvan hij dus meent dat dat deel zijn normaal belastingregime ondergaan heeft, dan zal dat deel geacht worden volledig besmet te zijn en zal bijgevolg geregulariseerd moeten worden. De verschuldigde heffing hierover bedraagt thans 36%. Voor de volledigheid dient wel te worden benadrukt dat de vereiste van het schriftelijk bewijs, kan worden aangevuld met andere bewijsmiddelen van gemeen recht. Het is dan ook van belang dat er een beginpunt is van schriftelijk bewijs, dan aangevuld kan worden met andere bewijsmiddelen zoals bijvoorbeeld vermoedens, de historische evolutie van bepaalde beleggingsproducten etc. De eed en het bewijs door getuigen wordt evenwel niet aanvaard.
Om dit te verduidelijken met een voorbeeld: stel, iemand bezit 100.000 EUR op een Luxemburgse bankrekening waarvan 40.000 EUR het normaal belastingregime heeft ondergaan en overigens fiscaal verjaard is. 60.000 EUR werd niet aangegeven in de inkomstenbelasting. De aangever zou op basis van de nieuwe tekst altijd de 60.000 EUR moeten regulariseren, maar ook de 40.000 EUR indien hij niet langer over de nodige schriftelijke documenten beschikt die het ‘onbesmet’ karakter van dat bedrag kunnen aantonen. In de praktijk zal men echter zelden nog over schriftelijk gegevens beschikken met betrekking tot kapitalen die jaren geleden reeds werden vergaard. De bank is immers slechts verplicht om de documenten die betrekking hebben over een periode van 10 jaar te bewaren, alsook zullen bepaalde stukken verdwenen zijn. Indien de belastingplichtige over de nodige bewijsstukken beschikt, zodat het mogelijk is om een gedeelte van de kapitaal te regulariseren (Parl. St. Kamer 2015-16, 54-1738/001, 13).
Deze evolutie is bijzonder merkwaardig omdat dit de bestaande strafrechtelijke bewijsregels fundamenteel wijzigt. Daar waar de heffing op fiscaal verjaarde kapitalen is ingegeven door de dreiging van het witwasmisdrijf, gaat de wetgever plots strengere eisen stellen met betrekking tot de bewijslast van de herkomst van de kapitalen dan wat volgens het Hof van Cassatie vereist is. Opdat een rechter immers zou kunnen besluiten tot de illegale herkomst van een vermogensvoordeel, moet hij elke legale herkomst
kunnen uitsluiten. Welnu, het is perfect mogelijk dat de aangever diverse elementen kan aanreiken (verklaringen, indicaties, begin van bewijs, …) die het aannemelijk maken dat een bepaald kapitaal zijn normale fiscale behandeling heeft ondergaan waardoor men geenszins kan uitsluiten dat deze een legale herkomst heeft. Naar verluid bestond er in de Kamer voor de goedkeuring van de huidige wettekst discussie omtrent het gegeven of er hierin zou worden opgenomen dat het aannemelijk dient te worden gemaakt dat de inkomsten hun normaal belasting hebben ondergaan, dan wel dat dit effectief bewezen dient te worden. De laatste interpretatie heeft helaas de bovenhand gekregen.
Behalve het gegeven dat de bewijslast in strijd is met de strafrechtelijke bewijsprincipes, zal ze tevens aanleiding geven tot praktische problemen. Het CPR zal immers beoordelen of bewezen is of de inkomsten die het voorwerp uitmaken een regularisatieaangifte hun normaal belastingregime hebben ondergaan. In eerste instantie zal zij aan de belastingplichtige bijkomende toelichtingen vragen. Indien de aangever niet zou slagen in de bewijsvoering en niet bereid zou zijn om de regularisatieaangifte uit te breiden met het fiscaal verjaarde kapitaal, dan zal de verschuldigde heffing worden berekend inclusief de heffing op het fiscaal verjaard kapitaal. De aangever kan vervolgens jurisdictioneel beroep aantekenen tegen de voorgestelde heffing (zie FAQ nr. 35). In concreet betekent dit dat de aangever een procedure aanhangig dient te maken bij de Rechtbank. Deze laatste zal vervolgens oordelen of de bewijslast omtrent de oorsprong van het kapitaal geleverd is, dan wel of er een heffing over verschuldigd is. Het nefaste aspect aan deze regelgeving is evenwel dat ingediende aangiften niet meer kunnen worden ingetrokken. Behoudens materiële vergissing die vastgesteld wordt voordat de heffing werd berekend door het CPR en werd betaald, is het immers niet meer mogelijk nadien een spontaan ingediende regularisatieaangifte in te trekken of de aangegeven inkomsten ervan te verminderen. Indien de Rechtbank geen soelaas zou bieden voor de belastingplichtige die stelt dat hij voldoende bewijsmiddelen heeft aangeleverd om aan te tonen dat de inkomsten hun normaal belastingregime hebben ondergaan, dan is de vraag of de mogelijkheden hieromtrent daadwerkelijk uitgeput zijn
Tenslotte is de aangever eveneens verantwoordelijk voor de juistheid van de bedragen die hij aangeeft in zijn regularisatieaangifte. Het afgeleverde attest zal bijgevolg geen uitwerking hebben wat betreft de niet aangegeven inkomsten, sommen, btw-handelingen of kapitalen. Fiscale en strafrechtelijke vervolging blijft dan ook mogelijk. Daarnaast is er geen regularisatieaangifte meer mogelijk, indien de aangever voor de indiening door een Belgische gerechtelijke instantie, een Belgische belastingadministratie ed. schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke onderzoeksdaden. Verder zijn er inkomsten die voortkomen uit bepaalde misdrijven (zoals terrorisme) die niet geregulariseerd kunnen worden.
De opdeling van de inkomsten in het model van de regularisatieaangifte
Inmiddels werd het aangifteformulier van de regularisatieaangifte gepubliceerd (KB 9 augustus 2016). Hieruit blijkt dat er een opdeling wordt gemaakt tussen fiscaal niet-verjaarde inkomsten, de fiscaal verjaarde inkomsten en de verschuldigde sociale bijdragen. Opmerkelijk daarbij is dat er een onderscheid wordt gemaakt bij de aangifte van fiscaal niet-verjaarde inkomsten in de hoedanigheid van de aangever, met name of deze een natuurlijk persoon dan wel een rechtspersoon is. Daarnaast wordt er een opdeling gemaakt naar het soort inkomen, met name beroepsinkomen, roerend inkomen, onroerend inkomen, divers inkomen, vennootschapsbelasting of BNI- vennootschappen en rechtspersonenbelasting of BNI-rechtspersonen, alsook tussen de geregulariseerde inkomsten, geregulariseerde sommen en btw-handelingen voor de fiscaal niet-verjaarde inkomsten.
De bedragen dienen per jaar te worden uitgesplitst. Het is in dat opzicht vreemd dat diezelfde opdelingen niet gemaakt wordt bij de fiscaal verjaarde inkomsten. In het vak van de fiscaal verjaarde inkomsten wordt er immers geen onderscheid gemaakt aan de hand van het soort inkomen en de periode. Daarentegen dienen alle fiscaal verjaarde kapitalen inzake inkomstenbelasting, btw, federale registratie-, hypotheek- en griffierechten, diverse rechten en taksen hieronder te worden aangegeven. Er wordt met andere woorden geen uitsplitsing gemaakt. De Raad van State heeft bezwaar geuit tegen het feit dat er geen opsplitsing gemaakt werd, aangezien er hierdoor niet kan worden nagegaan aan wie deze tegoeden toekomen, met name het Gewest of de Federale Staat. Vermits er nog geen samenwerkingsakkoorden werden gesloten tussen de Gewesten, zijn de verdelings- en inningsregels nog bijzonder onduidelijk. In de vorige regularisatieprocedure werd er daarentegen in de aangifte van de niet-verjaarde bedragen alleen een onderscheid gemaakt tussen de te regulariseren beroepsinkomsten en de overige inkomsten.
Hogere tarieven regularisatieheffing
De geregulariseerde inkomsten of sommen zullen aan het toepasselijk belastingtarief belast worden, verhoogd met 20 percentpunten bij regularisaties die ingediend worden in 2016. Dit tarief zal jaarlijks tot 2020 verhogen zoals hierna zal uiteengezet worden.
Het tarief dat van toepassing zal zijn op de regularisaties van fiscaal verjaarde kapitalen die in 2016 worden ingediend, bedraagt 36 percentpunten. Ook dit tarief zal een jaarlijkse stijging ondergaan en dit tot 2020.
Overgangsmaatregelen:
Vanaf 1 januari 2017:
- 20 percentpunten worden 22 percentpunten
- 36 percentpunten worden 37 percentpunten
Vanaf 1 januari 2018:
- 22 percentpunten worden 23 percentpunten
- 37 percentpunten worden 38 percentpunten
Vanaf 1 januari 2019:
- 23 percentpunten worden 24 percentpunten
- 38 percentpunten worden 39 percentpunten
Vanaf 1 januari 2020:
- 24 percentpunten worden 25 percentpunten
- 39 percentpunten worden 40 percentpunten
Om het boetetarief te bepalen wordt rekening gehouden met het jaar van indiening van de aangifte, ook indien de regularisatieheffing in het volgende jaar berekend wordt door het CPR en betaald wordt door de aangever (FAQ nr. 41). De vraag luidt evenwel wat er met onvolledige aangiften waarbij materiële of formele voorwaarden niet werden nageleefd, zal gebeuren. Meer bepaald, wordt het tarief van het jaar van de indiening of de vervollediging als uitgangspunt genomen.
In de kantlijn merken wij op dat bij de regularisatie van verzekeringstaksen de boete van 20% procentpunten niet wordt toegepast, aangezien in dat geval de totale regularisatieheffing oploopt tot meer dan 100% (zie FAQ nr. 47). Het normale tarief bedraagt immers 1,1% (2% met ingang van 1 januari 2013), waardoor de verschuldigde heffing desgevallend 21,1% dan wel 22% zou bedragen. Indien er “zwarte omzet” werd gestort in bijvoorbeeld een levensverzekering, dan zou de totale heffing meer bedragen van 100%. Om een dubbele sanctie te vermijden wordt daarom de verhoging van 20% bij de verzekeringstaks niet toegepast (Doc. 54, 1738/003, 28).
Geen enkele verrekening of vermindering mogelijk
Artikel 3, § 1 lid 2 van de Wet stelt als volgt:
“Bij de vaststelling van deze heffing geen rekening gehouden met enige belastingvermindering of belastingkrediet, noch met een verrekening van voorheffingen, voorafbetalingen of van de woonstaatheffing”
De verrekening van de woonstaatheffing wordt dus opnieuw uitgesloten onder de nieuwe regeling. Het CPR was deze mening reeds toegedaan onder de vorige regelingen van 2005 en 2013. Dit standpunt is evenwel niet verenigbaar met de Spaarrichtlijn, die het vermijden van dubbele belasting vooropstelt, alsook de verrekening met bronbelasting voorziet (artikel 14, lid 2 richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 en artikel 7, § 2 van de wet van 17 mei 2004). De Raad van State heeft dan ook in zijn tweede advies dd. 7 december 2015 bezwaar geuit tegen deze bepaling, aangezien deze in strijd is met de Spaarrichtlijn. Desalniettemin werd de bepaling van het wetsontwerp opgenomen in de wettekst. Volgens de Minister van Financiën is de verrekening van de woonstaatheffing alleen mogelijk middels het indienen van een regelmatige en tijdige aangifte in de personenbelasting, zodat de verrekening tijdens de regularisatieprocedure de facto onmogelijk is.
De fiscaal geregulariseerde roerende inkomsten worden wel vanaf het inkomstenjaar 2010 in toepassing van het arrest Dijkman niet onderworpen aan de aanvullende gemeentebelasting (FAQ nr. 42).
Wij merken evenwel op dat indien zowel de sociale bijdragen, als de inkomstenbelasting geregulariseerd worden, dat de sociale heffing aftrekbaar is van de fiscaal te regulariseren beroepsinkomsten (FAQ nr. 32). Indien er bijvoorbeeld beroepsinkomsten worden geregulariseerd waarover sociale bijdragen verschuldigd zijn, dan mogen deze verschuldigde sociale bedragen worden afgetrokken van de genoten beroepsinkomsten. Dit lijkt dan ook de enige verrekening die mogelijk is.
Gevolgen van betaling regularisatieheffing
Ingeval de voormelde regularisatieheffingen definitief en zonder voorbehoud worden betaald zal dit leiden tot immuniteit op fiscaalrechtelijk -, strafrechtelijk- en sociaal-zekerheidsrechtelijk vlak.
Concreet houdt dit in dat de betaler van de regularisatieheffing de garantie geniet dat de fiscaal niet-verjaarde inkomsten en btw-handelingen niet meer onderworpen zullen worden aan de inkomstenbelasting en/of btw, noch aan enige belastingverhogingen, administratieve boeten en nalatigheidsinteresten. Ook de fiscaal niet-verjaarde sommen zullen niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan enige rechten of taksen
Bovendien zal men niet meer vervolgd kunnen worden voor het misdrijf fiscale fraude (of voor de misdrijven die hebben geleid tot het plegen of vergemakkelijken van fiscale fraude) en het daaraan gekoppelde witwasmisdrijf vanaf het moment dat men de regularisatieheffing definitief en zonder voorbehoud heeft betaald, en in zoverre men niet reeds het voorwerp heeft uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek daterende van voor de datum van indiening van de regularisatieaangifte. Ingeval deze voorwaarden voldaan zijn, zullen ook de mededaders en medeplichtigen de immuniteit genieten, weliswaar enkel voor het witwasmisdrijf en de fiscale fraude.
Op sociaal-zekerheidsrechtelijk vlak zal men na betaling niet meer gehouden zijn om de verschuldigde sociale bijdragen, administratieve boeten en eventuele verhogingen te betalen.
Procedure regularisatie
Het opstarten van een regularisatieprocedure zal beginnen bij het indienen van een regularisatieaangifte. Hierbij dienen de nodige bewijsstukken en onderbouwende stukken te worden bijgevoegd, alsook een fraudeschema en een bondige verklaring omtrent het fraudeschema. In de bondige verklaring zal de omvang en de oorsprong van aangegeven inkomsten, sommen, btw-handelingen en kapitalen, de periode waarin deze zijn ontstaan en de voor die bedragen gebruikte financiële rekeningen moeten worden opgenomen. (artikel 7 lid 4). Dit houdt in dat een beschrijving zal moeten worden gegeven van de historische oorsprong en van de opbouw van het vermogen door degene die regulariseert.
De onderliggende stukken bij de regularisatieaangifte kunnen worden ingediend tot 6 maanden na de indiening van de aangifte. Hierbij stelt zich opnieuw de vraag of een aangifte volledig (met alle bewijsstukken) dient te zijn, opdat de toepasselijke boete van jaar X wordt opgelegd rekening houdende met de onvolledige aangifte, dan wel of de toepasselijke boete van jaar X + 1 zal worden opgelegd.
Vervolgens zal het CPR de ontvankelijkheid onderzoeken, alsook eventueel de overeenstemming van de aangifte met de onderliggende stukken. Op basis van dit onderzoek stelt zij het bedrag vast van de verschuldigde regularisatieheffing en brengt zij de aangever hiervan op de hoogte per brief. De betaling van de heffing dient te gebeuren binnen de 15 kalenderdagen volgend op de verzending van de brief waarin de
verschuldigde heffing werd opgenomen. Na ontvangst van deze betaling zal het CPR een regularisatieattest overmaken aan de aangever.
De betaling wordt geacht definitief te zijn verworven door de Schatkist (artikel 7, lid 6). Hierdoor zullen er (achteraf) geen administratieve of gerechtelijke beroepsmogelijkheden meer mogelijk zijn, aangezien de regularisatieprocedure volledig vrijwillig wordt aangegaan. De Raad van State liet thans weten dat een beroep bij de rechter nooit uitgesloten kan worden, verwijzend naar het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 19 december 2014 (advies 7 december 2015, nr. 58.557/VR/1/3, niet gepubliceerd).
Tenslotte brengt het CPR het CFI op de hoogte van de regularisatie door het overmaken van de bondige verklaring.
Voor de volledigheid moet benadrukt worden dat noch de aangifte, noch de verschuldigde heffing, noch het attest kan worden aangewend als indicie of aanwijzing voor verder fiscaal onderzoek. De stukken die werden toegevoegd aan de aangifte en die niet van belang zijn, worden bovendien geacht niet te zijn toegevoegd.
Éénmalig karakter van de regularisatie
De nieuwe regularisatie kent een éénmalig karakter. Dit houdt in dat men slechts éénmaal gebruik kan maken van de nieuwe regularisatie (artikel 6, 4°). De Wet stelt dat noch de regularisatieaangifte, noch de betaling van de heffing, noch het regularisatieattest uitwerking hebben indien:
“Ten behoeve van dezelfde aangever reeds een regularisatieaangifte werd ingediend sinds de datum van de inwerkingtreding van deze wet”.
De regularisatie wordt echter wel opengesteld voor iedereen, ook voor diegenen die reeds in het verleden beroep hebben gedaan op de regularisatiemogelijkheden die hun grondslag vonden in de wetten van 2005 en 2013.
De Vlaamse fiscale regularisatie
Inmiddels heeft de Vlaamse regering een ontwerpdecreet uitgevaardigd waarin de modaliteiten van een fiscale regularisatie bij de Vlaamse Belastingdienst (hierna Vlabel) worden gespecifieerd.
De belangrijkste verschilpunten met de federale fiscale regularisatie, zoals hierboven werd toegelicht, bestaan erin dat de Vlaamse fiscale regularisatie tijdelijk is (eindigt 31 december 2020) en dat de tarieven vlak en eenvormig zijn zonder afzonderlijke belastingverhoging in percentpunten. In concreet zullen niet-fiscaal verjaarde bedragen die niet onderworpen zijn geweest aan de erfbelasting onderworpen worden aan een regularisatieheffing van 35% in rechte lijn of tussen partners en 70% voor een andere verkrijging
(art. 4, §1 en 2 Ontwerpdecreet). De fiscaal verjaarde bedragen zouden aan een forfaitaire heffing van 37% (te verhogen met 1% voor de volgende jaren) onderworpen worden. Indien de regularisatie betrekking zou hebben op andere belastingen dan de erfbelasting, dan zijn de tarieven 20% voor niet-fiscaal verjaarde kapitalen en 37% voor fiscaal verjaarde (eveneens te verhogen met 1% per jaar) (art. 4 ,§3 en 4 Ontwerpdecreet).
Hoewel de tarieven duidelijk zijn, kan er de vraag worden gesteld hoe dit zich verhoudt tot de normale belastingverhoging van 20 % bij een zogenaamde laattijdige aangifte. Dit is op heden niet duidelijk. Zo zal een nieuwe aangifte nalatenschap waarbij er spontaan een bijkomend actief wordt aangegeven belastbaar zijn aan de normale erfbelasting, verhoogd met 20 %, hetgeen aanzienlijk lager is dan een regularisatieheffing.
In tegenstelling tot de federale regularisatie, is de regularisatieheffing daarenboven definitief en onherroepelijk, zodat er geen administratieve of gerechtelijke bezwaarprocedure zou kunnen worden ingesteld. Het zou met andere woorden niet mogelijk zijn om een procedure voor de Rechtbank aanhangig te maken, indien de opgelegde heffing (alvorens deze betaald wordt) te betwisten. Ter zake geldt de strenge bewijslastlevering door de aangever eveneens, aangezien de aangever geacht wordt verantwoordelijk te zijn voor de juistheid van de bedragen vermeld in zijn regularisatieaangifte (zie Memorie van Toelichting bij art. 4). De aangever moet met andere woorden bewijzen met een schriftelijk bewijs, in voorkomend geval aangevuld met andere bewijsmiddelen van gemeen recht (uitgezonderd de eed en het bewijs door getuigen), dat de te regulariseren bedragen de normale belastingregeling is toegepast. Deze bewijslast is gelijklopend met diegene die geldt voor de federale fiscale regularisatie.
Er zijn evenwel kenmerken die gelijklopend zijn met de federale fiscale regularisatie. Zo bekomt de aangever fiscale en strafrechtelijke immuniteit, is een éénmalige aangifte slechts mogelijk, wordt er een onderscheid gemaakt tussen verjaarde en niet-verjaarde bedragen, kunnen er principieel geen verminderingen, vrijstelling of gunstregimes worden en toegepast op de regularisatieheffing en vervalt de mogelijkheid tot regularisatie na aanmaningen door de administratie en het gerecht.
Opmerkzaam is bovendien dat wordt voorzien dat het decreet alleen uitwerking heeft op inbreuken die begaan zijn vóór 1 augustus 2016. Vermits het ontwerpdecreet afgekondigd werd op 7 oktober 2016 en de inwerkingtreding voorzien is in 2017, zouden de inbreuken vanaf 1 augustus 2016 niet rechtgezet kunnen worden. Cruciaal zal dan ook het tijdstip van de begane inbreuk zijn. Belangrijk in dat opzicht is dan ook de vraag of een laattijdige aangifte een inbreuk wordt geacht uit te maken.
Ten slotte bestaat er nog onduidelijkheid bij welke administratie de Vlaamse regularisatie zal kunnen worden ingediend, vermits nu voorzien is in het ontwerpdecreet dat dit ofwel bij Vlabel ofwel bij een andere door de Vlaamse Regering aan te wijzen entiteit dient te zijn. Het is in dat opzicht dat de problematiek inzake de bevoegdheidsverdeling eveneens zal spelen. Bij de verjaarde bedragen of kapitalen kan het namelijk moeilijk zijn om een opsplitsing te maken tussen de oorsprong van het kapitaal onderworpen enerzijds aan de Vlaamse belasting (zoals erfbelasting) en anderzijds de federale belasting (zoals roerende voorheffing). Dit zal in de toekomstige samenwerkingsakkoorden verder moeten worden uiteengezet.
Published under
- Private