De maakindustrie onder het fiscale vergrootglas - Fiscale bonus - Automation Magazine Juni 2024/45

Jan Tuerlinckx
Winnie Milbou

 

Voor veel bedrijven vormt ploegenarbeid een essentieel onderdeel van de operationele activiteit. Ploegenarbeid is een rechtstreeks gevolg van een veranderend economisch landschap en zou moeten leiden tot meer productiviteit, flexibiliteit en werkgelegenheid. Daartegenover staat een hogere loonkost bij ploegenarbeid. Fiscale advocaten Winnie Milbou en Jan Tuerlinckx waarschuwen dat bedrijven moeten opletten dat ze een fiscale bonus

Voor veel bedrijven vormt ploegenarbeid een essentieel onderdeel van de operationele activiteit. Ploegenarbeid is een rechtstreeks gevolg van een veranderend economisch landschap en zou moeten leiden tot meer productiviteit, flexibiliteit en werkgelegenheid. Daartegenover staat een hogere loonkost bij ploegenarbeid. Fiscale advocaten Winnie Milbou en Jan Tuerlinckx waarschuwen dat bedrijven moeten opletten dat ze een fiscale bonus wegens ploegenarbeid niet verliezen.

Om ondernemingen een concurrentieel voordeel te bieden ten aanzien van onze buurlanden, werd een fiscale stimulans ingevoerd die ervoor moest zorgen dat de competitiviteit van ondernemingen die werken met ploegenarbeid versterkt zou worden. De invoering van deze stimulans gebeurde niet toevallig in 2003, maar stond onlosmakelijk in verband met de herstructureringen die toen werden doorgevoerd bij de later ter ziele gegane autoassemblagefabriek van Ford Genk. Vorig jaar vierden we de twintigste verjaardag van deze maatregel en we kunnen er zeker van zijn dat de belastingadministratie elke bijkomende verjaardag er een te veel vindt.

De bedrijfsvoorheffing op het loon van de werknemer wordt in principe door de werkgever ingehouden en doorgestort aan de Schatkist. De werknemer ontvangt hierdoor een nettoloon waarop de personenbelasting reeds grotendeels is afgedragen, dit via die zogenaamde “bedrijfsvoorheffing”. In bepaalde gevallen heeft de werkgever echter recht op een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van die bedrijfsvoorheffing, zonder dat dit enige weerslag heeft op de belastingdruk in hoofde van de werknemer.

Ter illustratie: een werknemer met een bruto belastbare bezoldiging van 4.000 euro waarop 1.000 euro bedrijfsvoorheffing moet worden ingehouden. De werknemer betaalt personenbelasting op zijn bruto belastbare bezoldiging aan het progressief tarief, en de totale door de werkgever afgehouden bedrijfsvoorheffing mag daarmee verrekend worden, zijnde 1.000 euro. De werkgever geniet echter van een van de vrijstellingen in de bedrijfsvoorheffing en stort geen 1.000 euro naar de Schatkist, maar slechts 750 euro. Terwijl dit geen impact heeft op de werknemer, die nog steeds 1.000 euro in mindering mag brengen van zijn belastingen in de personenbelasting, mag de werkgever 250 euro zelf houden die in haar hoofde als een subsidie wordt belast in de vennootschapsbelasting.

De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid subsidieert de te hoge loonkost in vooral de maakindustrie en staat open voor ondernemingen waar het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang, en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat overlapping meer bedraagt dan een vierde van de dagtaak. Daaraan werd in 2009 toegevoegd dat door de betrokken werknemer op maandbasis minstens een derde van de arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid moet worden verricht.

Voor de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor de zogenaamde werken in onroerende staat, hetgeen een onderdeel vormt van ploegenarbeid, zijn de voorwaarden enigszins anders. Die staat open voor ondernemingen waar het werk wordt verricht in minstens één ploeg van minstens twee personen en zolang het werken in onroerende staat betreft. Hoewel deze regelgeving vervat zit in het Wetboek Inkomstenbelasting, gaat ze uit van de definitie van “werken in onroerende staat” zoals gekend in het Wetboek BTW. De btw-wetgeving is dan weer niet aangepast aan het nieuw goederenrecht zoals vervat in het Burgerlijk Wetboek. Om de maatregel te begrijpen komt het er dus op neer drie wetboeken naast elkaar te leggen en deze samen te lezen, waardoor het toepassen van deze vrijstelling oeverloos complex geworden is. Het is dan ook een wetgeving van slechte legistieke kwaliteit.

Dat de maatregel de Belgische Staat veel geld kost, is open deuren intrappen. Het Rekenhof publiceerde in 2019 al een vernietigend verslag waarin zij te kennen gaf dat alle vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in 2017 een totale uitgave vertegenwoordigden van 2,9 miljard euro. Daartegenover staat een ingewikkelde wetgeving die in het verleden leidde tot verwaarlozing door de controleposten van de FOD Financiën. Zo werd er bij de controleacties van 2017 en 2018 geen enkele lijst van te controleren belastingplichtigen aan de operationele diensten bezorgd omdat de FOD Financiën en het kabinet van de minister van Financiën het oneens waren over het begrip “ploegenarbeid”.

In december 2023 werd een opvolgverslag gepubliceerd waaruit blijkt dat de kostprijs van de vrijstellingsregimes in de bedrijfsvoorheffing gestegen is tot 3,9 miljard euro in 2021. De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid heeft daarin een aandeel van bijna 50%.

Hoewel er maar enkele dossiers doorsijpelen naar de hoven en rechtbanken, is het tot nu toe voornamelijk de rechtspraak geweest die voorgaande eerder vage begrippen verder heeft ingevuld. Zo heeft het Grondwettelijk Hof zich recent nog uitgesproken over het begrip “hetzelfde werk qua omvang” na een prejudiciële vraag van het Hof van Cassatie. Door het laatste Hof werd de vraag gesteld of de wet het gelijkheidsbeginsel in ons land schendt indien “hetzelfde werk qua omvang” zo moet geïnterpreteerd worden dat het bedrijven uitsluit waarin het werk verricht wordt volgens piek- en daluren en de ochtendploeg vanuit dat inzicht altijd sterker bemand is dan de avondploeg. Het Grondwettelijk Hof heeft daarin een kritische afweging gemaakt waarbij zij het doel van de fiscale maatregel heeft afgezet tegen haar kostprijs, waarna beslist werd dat deze erg strikte interpretatie onze Grondwet, en dus in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, niet schendt.

Voor verschillende bedrijven zorgt een absolute gelijkstelling van de opeenvolgende ploegen ervoor dat zij in essentie niet langer van het fiscaal voordeel kunnen genieten. Het past wel te nuanceren dat de belastingadministratie dat strikte standpunt al lang innam en dat de omvang van de ploegen een van de eerste controlepunten is en was bij de toepassing van de vrijstelling. De wetgever heeft inmiddels ingegrepen en heeft met de recente wet van 12 mei 2024, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 29 mei 2024, een alternatief voorzien, waarbij de ploegen minstens qua omvang niet op elkaar afgestemd moeten zijn. Daar staat natuurlijk een kostprijs tegenover. Bedrijven moeten de vrijstelling proportioneel verminderen in de mate de omvang van de ploegen niet dezelfde is. Deze verzachting van het standpunt, wordt gezien als een overgangsstelsel. Het is beperkt in de tijd en kan maar tot 31 december 2026 worden toegepast. Daarnaast kan (en tussen de lijnen kan gelezen worden dat het moet) zij ook met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 1 januari 2021. De aangifte van aanslagjaar 2021 kan op initiatief van de onderneming nog gewijzigd worden tot 31 december 2024 middels een bezwaarschrift tegen eigen aangifte. Vanaf 2025 is dat niet meer mogelijk, maar is het theoretisch wel nog mogelijk dat de belastingadministratie de aangifte zelf wijzigt en de niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing terugvordert. Heeft het verslag van het Rekenhof dan een impact gehad op het terrein? Wellicht wel, omdat de controles in de jaren erna sterk zijn opgevoerd en de belastingadministratie nam binnen alle interpretatiemogelijkheden altijd het meest restrictieve standpunt in. De controles brachten een slechte voorbereiding aan het licht. Bedrijven leken niet onmiddellijk in staat om de onderliggende realiteit van de toegepaste vrijstelling bloot te leggen en zagen zich geconfronteerd met een integrale terugvordering van de niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing.

Voorbereiding is dus alles. Ondernemingen moeten een geïntegreerde werkwijze hebben van hoe de fiscale voorwaarden van ploegenarbeid worden afgetoetst, welke data en onderbouw daaraan ten grondslag liggen en hoe deze onderbouwing in verband staat met de operationele activiteit. Bij een controle moet er kunnen worden aangetoond waar en wanneer de ploegen zijn ingezet, en welke concrete werkzaamheden werden gerapporteerd naar de onderneming. De belastingadministratie zal immers niet ophouden met het stelselmatig verwerpen van de vrijstelling indien ondernemingen op het tijdstip van de controle de indruk geven het dossier nog te moeten samenstellen.

www.tuerlinckx.eu

AUTOMATION MAGAZINE JUNI 2024 / 45

Published under