De slag om het auteursrecht
In de tijd dat ik columns schrijf voor dit magazine is het de derde maal dat er eentje aan de inkomsten uit auteursrechten wordt gewijd. Weinig fiscale bepalingen hebben zo’n bewogen geschiedenis. De afgelopen tien jaar was het auteursrecht dé ster aan het firmament van de loonoptimalisatie.
Dat mag geen verwondering wekken. Afhankelijk van de omvang van de vergoeding worden de inkomsten uit auteursrecht belast tegen een effectief tarief – met een verrekening van de kostenaftrek – tussen 7,5 en 11,25 procent. Afgezet tegen het marginale tarief van 50 procent in de personenbelasting gaat het dus om meer dan een slok op de borrel.
De afgelopen tien jaar is de omvang van de vergoedingen die onder auteursrecht zijn toegekend, gestegen van iets meer dan 100 miljoen euro naar meer dan 450 miljoen euro per jaar. Dat heeft zich de jongste jaren ook vertaald in tientallen rulings over auteursrechten. Bedrijven die aan hun personeel een auteursrechtenvergoeding wensen uit te keren, doen er goed aan dat voorafgaand bij de fiscus af te toetsen. Die bedrijven doen dat niet vanuit een vaste overtuiging om de fiscus en de schatkist op te lichten, maar om de torenhoge fiscaliteit op arbeid wat te milderen en concurrentieel te blijven op de internationale arbeidsmarkt. Als ik mij niet vergis, is dat één van de doelstellingen van de regering.
Vanaf de eerste blauwdruk over fiscale hervorming was het duidelijk dat het auteursrechtenregime op de schop moest. Omdat het stelsel niet aan de doelstellingen van een modern en gerechtvaardigd belastingstelsel zou beantwoorden. Het voorstel van minister Van Peteghem bestond uit een drie-trapsraket. De fiscaal gunstige behandeling van auteursrechten zou slechts voor een lager bedrag kunnen worden toegepast. Daarnaast zou ook het effectieve tarief waartegen wordt belast, worden opgetrokken. Ten slotte zou een numerus clausus worden ingevoerd voor wie nog van het regime kan genieten.
Bij die laatste trap is de raket blijven haperen. Daarvoor bestaat een goede reden. Bij de conceptie van het belastingregime werd geen onderscheid gemaakt naar de oorsprong van het auteursrecht.
Gelijk welk kwalificerend auteursrecht kwam in aanmerking. Dat waren werken met een artistieke inslag, zoals boeken, artikels, schilderijen, beeldhouwwerken, toneelstukken, filmscenario’s, opnames, choreografieën, enzovoort. Maar ook auteursrechten die opgebouwd werden in een meer professionele omgeving kwamen in aanmerking, zoals bouwplannen, illustraties, foto’s, brochures, bepaalde voordrachten en software. Volgens Van Peteghem zouden enkel nog de ‘echte’ kunstenaars, journalisten en ontwikkelaars van grafische vormgeving in de gamingsector in aanmerking komen.
De vraag die dan moet worden gesteld, is op welke grond nog kan worden gerechtvaardigd dat bepaalde auteursrechten wel en andere niet in aanmerking komen voor de goedgunstige fiscale be- handeling? Op de keper beschouwd, gaat het telkens om een in de professionele context gecreëerd auteursrecht. Waarom zou dan een beperkte groep aanspraak kunnen maken en alle anderen niet?
Wat is het verschil tussen een programmeur in de grafische vormgeving in de gamingsector en eender welke andere softwareprogrammeur?
Enkel en alleen omdat men in de verkeerde sector werkt? Voor de artiesten en de kunstenaars zou nog kunnen worden gezegd dat die over verschillende jaren aan een project kunnen werken en de inkomsten vaak worden gegenereerd in één bepaald jaar. Maar wat is het verschil tussen een programmeur in de grafische vormgeving in de gamingsector en eender welke andere softwareprogrammeur?
De wetgever mag niet discrimineren en de regering is blijkbaar – gelukkig – ook tot dat inzicht gekomen. Zo lijkt de afschaffing van het auteursrechtenregime een storm in een glas water te worden. Benieuwd of dat ook een impact zal hebben op de lopende controles.
Jan Tuerlinckx IS ADVOCAAT-VENNOOT BIJ TUERLINCKX TAX LAWYERS
Published under
- Corporate
- Tax